Buitenwatersloot 207

Uit Buitenwatersloot Delft
Buitenwatersloot 207
Verder > 207 A
< Terug 206

Bewoners

foto-1

1983 GAD



Bewoners/bedrijven volgens het bevolkingsregister diverse adresboeken

en telefoonlijsten, zo mogelijk aangevuld met verdere informatie:

1881 M.M. Hervin

M.J. Hervin

 
1884 - 1889 M.M. Hervin  
1890 - 1905 C. van Zijl

Het pand was in deze tijd een boerderij, die evenwijdig aan de Buitenwatersloot stond. 's Zomers weidden de koeien in Den Hoorn.

bouwman
1906 - 1916 C. van Zijl

E. Rodenrijs

bouwman

bouwknecht

1920 C. van Zijl bouwman
1923 - 1949 P.M. Hoek, Kaas- en melkhandel melkverkooper/slijter
1966 W. van Winden

W.H. Werschkuil

 
1969 - 1970 D.A. van den Wall Bake

I. de Groot

 
2008 - 2010 van der Woudenstichting (Ipse de Bruggen)  

 

Hoofdelijke Omslag (overzicht jaarinkomen)
1904
C. van Zijl ƒ 1500
1910
C. v. Zijl ƒ 1500
1917 C. van Zijl ƒ 2400
Anekdote uit 1922


foto-4 Met de koeien op stap
Op de achtergrond de kerktoren en de molen, dus kennelijk op weg richting Den Hoorn.
Cor van Zijl was bouwman en verkocht tevens in het toen aanwezige winkeltje melk en andere boerderijproducten. Cornelis van Zijl (Zeijl), geb. 12-3-1851 (geb. akte 129) te Delft, overl. 28-3-1923 te Kethel, huwde in Maasland 28-2-1882 met Gijsbertha Ruigrok, geb. Maasland 17-5-1855, overl. Delft 5-12-1934, begr. 8-12-1934 op de R.K. begraafplaats te Delft. foto-5 voorkant bidprent Gijsbertha Ruigrok foto-6 achterkant bidprent Gijsbertha Ruigrok
De ouders van Cornelis waren: Theodorus (Dirk) van Zijl, ged. 23-02-1821 te Pijnacker, overl. 31-12-1873 te Delft, bouwman, bouwmansknecht, melkboer, eerder geh. met Adriana Tas, geb. 28-1-1794 te Pijnacker en Catharina van der Drift, geb. 20-3-1805 te Voorburg, overl. Delft 11-12-1870 te Delft. Het gezin van Cor en Gijsbertha telde in 1901 9 kinderen. Op de foto (noemnamen: Cor, Antoon, Marie (Maria Gijsbertha Barbara, geb. 21-10-1893), Bartje, Co, Dirk, Ka, Bertha en Pietje. Vier dochters en een zoon kozen voor de geestelijke professie. 207-foto 2 Cor en Gijsbertha
207-foto-3 Cor en Gijsbertha met kinderen

In dit pand begon Hendrikus Cornelis Verbree, geb. 12-11-1896 (overl. 11-4-1963 te Delft) in 1929 een motoren- en rijwielherstelplaats. Eind van de jaren 20 heeft zijn broer Leonardus Anthonie Verbree deze zaak overgenomen. Zijn echtgenote, Elisabeth Cornelia (Betje) Versluis, heeft haar levensverhaal aan haar kinderen en kleinkinderen verteld. Dit verhaal is voor de familie te boek gesteld onder de titel "Oma's leven". Dit egodocument vertelt inderdaad veel over haar leven en levensomstandigheden. Wij kregen toestemming om een deel op deze site te publiceren. Het geeft niet alleen inzicht in het persoonlijk leven van deze familie, maar laat ook een stukje geschiedenis van de Buitenwatersloot zien.
Betje en Leo hebben samen een fijne verloving gehad. Die moest vijf jaar duren. Er moest voor gespaard worden. We moesten het immers samen doen. Van onze wederzijdse ouders hoefden we ook niet veel te verwachten. Maar het was wel zo leuk. We waren dankbaar voor wat we kregen en zelf kochten. We zagen elkaar maar eens in de veertien dagen. Zo makkelijk hadden we het niet. We moesten de hele week werken, we verdienden weinig en het openbaar vervoer was slecht. In de zomer kon ik op de fiets, die ik nu eindelijk bezat. Het was een cadeau van m'n verloofde. Af en toe eens een bioscoopje of naar Den Haag, naar het toenmalig Scala. Daar werd wel eens een revue opgevoerd. Dat noemen ze nu een musical. Dat was voor ons 'uitgaan'. Het was niet zo'n goede tijd; huizen waren er niet veel. We gingen op zoek om toch eens te kunnen trouwen. De fabrieken hielden de mensen tot ze 19 à 20 werden. Want dan gingen ze te veel verdienen. Als ze 21 werden waren ze meerderjarig en dan moest er meer loon betaald worden. Dus kon Leo Verbree ook verdwijnen. Hij werkte op de 'lijm en gelatine' in Delft. Hij kwam terecht bij broer Cor in de slagerij maar hij kon geen beesten doodmaken. Dat werd ook al niets. Toen wilde broer Henk een pakhuisje overdoen met daarin een herstelplaats voor motoren en rijwielen (Buitenwatersloot 207b en een waterstokerij 207c). Er werd even over gepraat en we hebben onze spaarcentjes dan maar in die zaak gestoken. We zochten gelijk naar een huis in de buurt, maar daar kwam voorlopig niets van. Aan de huisbaas vroegen we om het pakhuis er naast te verbouwen tot een winkel (207a) met daarboven een woning. Die zag er wel wat in. En in 1928 werd er een aanvang gemaakt met de bouw. Maar we hadden niet op een strenge winter gerekend. Die duurde tot maart '29. Daarna werd er weer verder gebouwd. In mei zou ons huis klaar zijn. En we zochten de achtste mei uit om te trouwen, de dag voor hemelvaartsdag, want dan hoefde men niet te werken. De familie vond dat een goed idee.
207-foto 1 Trouwfoto Leo en Bets VerbreeWe hebben een hele fijne dag gehad, met de bruidsauto voorop en een bus vol met familie naar het gemeentehuis in Waddinxveen, waar we door wethouder Kreupeling werden getrouwd. Wat volgens de familie uit de kunst was. Na de trouwerij gingen we samen naar Gouda voor een bruidsfoto. Want dat kon toen nog niet in Waddinxveen. Het feest duurde tot vijf uur 's ochtends. Toen de laatste gasten vertrokken was het al licht. De muziek zat op het laatst op de Kerkweg te spelen, en de buurt was aan het dansen. Ze vonden het jammer dat m'n moeder maar één dochter had. Ze hielden wel van een feestje. De volgende dag gingen we met de bagage naar Delft. Toen begon m'n huwelijk dat 38 jaar mocht duren met al z'n ups en z'n downs.
Huwelijksreizen waren alleen voor de rijken. Daar kwam een gewone burger niet aan te pas. Er moest nog het nodige aan het huis gebeuren, want we hadden eerst ons winkeltje opgezet. Daar moest het toch van komen. Ook de waterstokerij vroeg veel werk. 's Maandagsmorgen om vier uur moest er al heet water zijn. Dat werd getapt in houten vaatjes en die werden op een kruiwagentje gezet. En zo kwamen de klanten het zelf halen. De baas ging met de hondenkar, met twee herdershonden, Max en Loeki, de stad in om het water bij de klanten te brengen. Dat was het eerste sop. Zo werd er vroeger gewassen. En als de grootste drukte voorbij was dan kwamen de bakkers met hun bakfietsen met lekke band of stukgelopen ketting. Dan begon de fietsenmakerij te draaien. Het was altijd een lange werkdag. Er bestond nog geen winkelsluiting tussen de middag dus de bel kon ieder moment gaan. Dat vingen we dan samen wel op. Het was voor mij wel even wennen in het begin, de overstap van het platteland naar de stad. Ik voelde me erg opgesloten. Maar ik had geen tijd om daar over na te denken. Je had je keus gemaakt. Het werd me al gauw duidelijk dat ik in verwachting was. Het hoorde vroeger zo. Nu is dat heel anders. Nu kan er gepland worden. Maar we waren blij met de komst van onze eerste. Die werd op 25 februari 1930 geboren. Dat was Frans. Alles was gezond en voorspoedig gegaan. Dus gingen we weer verder met werken. Ik kreeg het nu wel drukker met een baby erbij. Maar je was gezond dus vond je dat helemaal niet erg. Want ik werkte wel hard maar dan nu voor ons zelf. We kwamen er al gauw achter dat de waterstokerij te weinig winst opleverde en te veel werk. Dus die werd opgeruimd. Er kwam meer tijd vrij voor de fietsenmakerij. Er werd een paar jaar zo doorgewerkt tot de crisisjaren zich kwamen melden. Inmiddels was het 1931 en verwachtten we ons tweede kind. Dat was wel vlug maar welkom. Maar tot onze spijt is dit kind direct na de geboorte overleden, 't Kind was niet goed dus het was beter zo. In dezelfde week is ook een zes maandskind van de broer van m'n man overleden. Dat zijn dan van die tegenslagen die je op je weg kunt tegenkomen. We gaan weer verder. De crisisjaren begonnen wij ook te voelen. Verschrikkelijk veel werklozen die amper te eten hadden en met een gulden of acht steun naar huis werden gestuurd. De tuinders uit het Westland, toen Hollands welvarendste streek, hadden het ook moeilijk. Het Westland lag plat. En dat waren onze klanten. Er werd gespeurd naar andere inkomsten, want dan ken je Verbree nog niet. Er werd een goede motor, namelijk de Radly, met bijbetaling geruild voor een auto. En ons taxibedrijf was gestart. We zetten een rijschool op. En we kregen nog klanten ook. Dus op de dag rijlessen en tussendoor reparaties. Ik hielp in de winkel als er klanten kwamen. Dat zag er zo uit uit; de hele week aan huis vast. Geen vrije middag of zo. Nee, van 's morgens zeven tot 's avonds acht uur werken, en op zaterdag tot 11 uur 's avonds! En toch miste je niets en vond je het nog gezellig ook. Je wist niet beter. We kochten ook kinderfietsjes en verhuurden die voor een dubbeltje per uur. Dat was dan mijn bijverdienste maar wel een nare, want wist een kind hoelang een uur duurde? Niemand bezat een step of een fietsje als kind. In die tijd kregen we telefoon. Het nummer was 1631. Er werden nog twee auto's gekocht, twee zes-persoons Studebakers. We kochten die in Den Haag van de Torengarage. Die waren dan nog goed voor ons. En met een Chrevolet was ons wagenpark compleet. De chauffeurs waren de baas zelf, een broer van me en nog een werkloze die alleen voor de fooi reed. Dat was Joris Kaai. Het bedrijf liep goed want niemand bezat nog een auto. Vooral met regenachtig weer hadden we het druk. We vroegen ook een benzinepomp aan bij de Shell. Er werd een grote tank onder de garage geplaatst. Dat betekende weer een taak erbij voor mij, namelijk de benzine verkopen, en hoe. Er zaten twee glazen flessen van elk vijf liter op de pomp. Dan was het opletten geblazen met tellen. De benzine kostte toen acht à tien cent per liter. Wij hadden ook dokters, chirurgen, dominees en pastoors tot klant. Maandelijks werden de rekeningen uitgeschreven. Moeder moest ze gaan innen want giro had iedereen nog niet. Ook geen vakantie, zoals nu. De dokter ook niet. Die ging dan wel eens met z'n gezin een dagje naar Scheveningen en zocht dan een plaatsje voor het Kurhaus. Dan kon Verbree hem weer vinden als hij nodig was in het ziekenhuis. Dan werden wij gebeld en moest de dokter teruggehaald worden, wat menigmaal is gebeurd. Nu we wat bekend waren, kwamen ook wel andere mensen om uit te gaan. Dus kregen we wat dagtochten richting Ermelo en Amersfoort. We brachten ook wel eens wat mensen naar een zomerhuisje, naar zee, Rockanje, Noordwijk, enzovoorts. Maar dan is een zespersoons auto al gauw vol. En werd eens over gepraat, en jawel hoor, een bagagewagen erachter zou wel wat zijn om fietsen mee te nemen. M'n broer Adriaan, die bij ons chauffeur was, had gewerkt bij de autobusbouwer Verheul in Waddinxveen. Dus die wist wel hoe dat moest. Ze maakten een oranje aanhangwagen. Dat was een hele vooruitgang. Die chauffeurs hebben wel heel wat beleefd die dagen. Want er was nog geen goede autobaan. Alleen rijksstraatwegen, zoals ze toen nog heetten en verder hobbelige wegen. Wat ook weer veel kapotte veren opleverde. Maar de chauffeurs waren ook monteurs dus alles werd zelf gemaakt. Meestal 's nachts, want de volgende dag moest alles weer kunnen rijden. Maar alles ging in een gezapig tempo. Zenuwen waren er niet bij. Ik zelf stond 's morgens om vijf uur op en maakte het ontbijt klaar, borstelde de pakken en de petten van de chauffeurs en poetste de schoenen. Als er een trouwdag was werd ook nog de auto van bloemen voorzien. En als er een begrafenis was moesten de rouwgordijnen er in. Om negen uur was m'n huis aan kant. Nadat ik Frans naar de kleuterschool gebracht had was m'n taak weer benzine verkopen, in de winkel staan, telefoon aannemen en de administratie bijhouden. Het ging allemaal zo mooi. Maar de tijd ging verder. Wat Verbree kan, kunnen wij ook, dachten anderen. Dus: kapers op de kust. De Deltax en de Sneltax werden opgericht en de concurrentieslag begon. Je moest meedoen, anders kon je wel inpakken. Het werd een dubbeltje per rit. Onze wagens waren groot, dus meestal leverde een rit zestig cent op en met een fooi een gulden. Maar het werd nog erger met de concurrentie en ook met de werkeloosheid. Die steeg onrustbarend dus wij moesten weer vechten in de strijd om het bestaan. Maar wat konden we doen? Handel was er ook niet veel, want de mensen verkochten ook van alles om aan geld te komen. Het werd een benarde tijd voor ons, ook vanwege de dreigende oorlogen in het buitenland.Het was inmiddels 1933 geworden en er werd weer gezinsuitbreiding verwacht. Dus er moest weer wat geld komen. We dachten na en keken in de krant en ja hoor, een goed idee: oude kinderwagens opkopen, opknappen en weer verkopen. Verbree legde nieuwe bandjes om. En moeder ging naar V en D en kocht nieuw zeildoek en overtrok de kappen. De voering draaide ik om, dat kostte dan niets. We kochten zo'n wagen voor twee gulden vijftig en verkochten 'm voor twaalf vijftig. We waren zo bekend in de omgeving dat we achterbleven bij de vraag. Maasland, Wateringen, Schipluiden, overal werden onze wagens geleverd. Dat was in 1933. Nu, in deze tijd staan de mooiste wagens bij het oude huisvuil. En zo werkten we ons door de crisis heen. Op drie november 1933, half vijf 's middags, werd onze tweede zoon geboren, Cor, in het Gasthuis te Delft. We hadden geen cent in huis, maar ook geen cent schuld, en waren onvoorstelbaar gelukkig met hem. Want de hoop op betere tijden gaven we niet op. En zo liep het dan in de paar verdere jaren, waarin ik ook m'n moeder verloor, op de mobilisatie aan. Er waren geruchten over concentratiekampen in Duitsland en Polen. De Joden werden uit Duitsland verjaagd maar mochten ook Nederland niet in. Het deed je verstand stilstaan want zoiets kon toch niet! Zo leefde je verder in de crisissfeer. Je deed je best om er zo goed mogelijk voor te werken dat je kon behouden wat je bezat, want de een na de andere zaak ging failliet, en dat wilden we zo lang mogelijk tegenhouden. Door erg sober te leven hebben we dat gered, zes jaar lang. Toen in 1939 duidelijk was dat er weer een kind werd verwacht was ik zeer blij want ik hoopte zo op een meisje. Ik had zelf nooit zusters gehad, dus kon ik een meisje eens leuk kleden. Nu, het was een meisje, Adriana, geboren op vrijdag 13 october 1939. Na een bewogen jaar, namelijk de mobilisatie, leefde de middenstand op.De rijwielfabrieken kregen een opdracht van het leger. Leo Verbree ging 's nachts werken bij een grossier in rijwielen. Want hij was een genie in het maken van wielen. Ik zelf had de opdracht batterijen van verduisteringsplaatjes te voorzien. Mijn huis was een toevluchtsoord voor militairen die stiekem 's avonds even naar huis wilden. Hun burgergoed hing in de garage in een kast. Ze hadden zelf een sleutel van de garage. We hebben er veel goede kennissen van overgehouden. Er waren ook zakenlui bij die graag wilden weten hoe het thuis ging. Het was in de wintermaanden van 1939 ontzettend koud. Het vroor dat het kraakte. De mensen leden erge armoe. Allerlei kerkelijke en crisiscomités werden opgesteld om nog te redden wat er te redden viel. Er heerste spanning. Het Nederlandse volk werd rustig gehouden door eerste minister Colijn. Voor de radio sprak hij dan: "Ga maar rustig slapen. . ." Nou, hoe rijm je dat als er de hele nacht troepentransporten plaatsvinden langs het raam. Dan ga je toch wel denken: Worden we nou belazerd of niet? Nu dan was het een oefening geweest. Verbree zat bij de Blokbescherming. Dat was voor mogelijke aanvallen 's nachts. Toen op de tiende mei, 's morgens om half vier, was ik een fles aan het klaarmaken voor Sjaan, die negen maanden oud was. Ik hoorde vliegtuigen overkomen. Ik denk, droom ik dat, en kijk uit het raam. En ja hoor, duizenden valschermen boven het vliegveld Ypenburg. Ik denk: oorlog, de tweede in m'n leven. En hij zou nog vijf lange jaren duren. En wat we daar in hebben meegemaakt zal ik zo veel ik hier nog van weet beschrijven. Intussen was het ook afgelopen met het taxi. Want de Hollandse regering was alles aan het vorderen wat rijden kon. Zo ook paarden en wagens. Dus wij zagen de bui al aankomen en verkochten al wat we aan auto's bezaten plus aanhangwagen voor, schrik niet, honderd gulden. Meer was het niet waard. Je was eigenlijk blij want je kon er toch niets mee doen. De benzine was in handen van de regering. We hadden nu een boterham te verdienen met de fietsen van het leger. Namelijk van de soldaten van de kogelgieterij, die was gevestigd op de Buitenwatersloot. En Verbree werkte ook nog voor de grossier. Hij maakte thuis wielen. Dus dachten we, het gaat weer de goede kant op. Tot de bewuste nacht van de tiende mei. Toen wisten we dat we moesten vechten om in leven te blijven. Het waren benarde dagen met luchtalarm. De kinderen konden niet naar school, er was geen aanvoer van eten, de ramen verduisterd en in de verte geschut dat bulderde .Als er vliegtuigen overgingen kropen we onder de trap. Dat was het veiligste, hadden we begrepen. Want van de huizen die gebombardeerd waren, waren de trappen nog overeind gebleven. En zo werd de elfde mei een dag om nooit meer te vergeten. Het hart van Rotterdam werd gebombardeerd. Bij ons op de Buitenwatersloot was de brand te zien. De verbrande papieren lagen voor de deur. De lucht was zwart van de rook. 's Avonds zat Delft vol vluchtelingen; ze waren alles kwijt. De capitulatie was een feit. Hitler had gewonnen. De radio was in Duiste handen en alles was Duits wat de klok sloeg. Die werd gelijk een uur vooruit gezet, waardoor vele mensen te laat op hun werk kwamen. Die tenminste durfden te gaan, want het was een grote chaos. Alles ging meteen op de bon want Hitler had veel nodig voor het leger. De bezetting was begonnen en tegelijk het verzet. Want de Nederlanders namen het niet. Maar het moest allemaal stiekem gebeuren dus werd het de Ondergrondse genoemd. Alles moesten we inleveren, goud, koper, radio's, enzovoort. Ze zouden ons zo ver krijgen dat we gras zouden eten en ze hebben hun zin gekregen. Er zijn vreselijk veel mensen gefolterd en vermoord. Alle Joden en alle mannen moesten naar Duitsland om in de oorlogsindustrie te gaan werken. Nederland hadden ze plat. Maar wat de vrouwen die overschoten gepresteerd hebben is onvoorstelbaar geweest. We hebben gevochten om in leven te blijven met de schaarste middelen. We hebben kou en honger geleden. We waren taai en onverzettelijk. Waar we de moed vandaan haalden hebben we nooit kunnen begrijpen, maar we hadden het tot het einde toe. Je kinderen de boer op sturen om een hap eten, zelf er op uit op een fiets zonder banden. Je man in een concentratiekamp en niet weten of hij nog leeft. Vijf lange jaren van ellende in een mensenleven. Hopen dat alles nog goed mag aflopen. Een lieve broer,ergens ver van huis, in een schuilkelder het leven gelaten. Hoeveel kan een mens verdragen. Dan komt er een dag waarop het voorbij is met al die verschrikkingen. Op een goede dag hangt de Nederlandse vlag weer van de Delftse toren. We moeten het geloven. De vliegtuigen komen niet met bommen maar met heerlijk eten. Want wij waren de laatsten die bevrijd werden van deze meedogenloze oorlog. Dan ga je naar je vader in Waddinxveen. En wie staat daar aan de achterdeur? Ja, je eigen man. Die had veertien dagen gelopen uit Duitsland. Want er was geen trein of bus te bekennen, alles lag plat. En dan vraagt je dochter: wie is die man? Kende haar eigen vader niet meer. Twee jaar concentratiekamp verandert veel. En dan is er grote blijdschap in je hart, dat je ondanks alles elkaar nog hebt. We beginnen weer aan een nieuwe periode, een nieuw gevecht om het bestaan, een nieuwe toekomst. Wat zal het ons brengen? Want we begonnen van de grond af met niets, maar dan ook niets meer. Geen kleding, geen vaatwerk, pannen, niets. We hadden vijf jaar lang niets meer kunnen kopen, dus alles was versleten. Er werden in Amerika hulpacties op touw gezet. Want we hadden zo ontzettend veel nodig. In deze tijd, met al z'n welvaart kan je niet bevatten wat arm zijn is. Maar we waren toen veel gelukkiger met een aardappel, als nu de mensen met hun kleurentelevisie. We waren allen één in die tijd en dat is nu ver te zoeken. We begonnen weer met onze zaak, zo goed en kwaad als je kon. Het waren allemaal surrogaatgoederen maar de mensen waren er blij mee. Er was weer een vak voor ieder. De wederopbouw kwam op gang en er werd weer wat verdiend. Want toen de oorlog afgelopen was, werd al het geld wat in omloop was in beslag genomen. Goed idee van de regering. We kregen allemaal een tientje dus ieder was even rijk. Het zwarte geld werd op deze manier waardeloos. De scholen konden ook weer beginnen want het onderwijs was ook gestagneerd geweest. Geen onderwijzers en geen lesmateriaal. Er werd weer geleerd en van lieverlee ging alles weer z'n gewone gang. Dan gaan vijf jaar weer vlug voorbij. Je kinderen worden groter. De diensttijd breekt aan. Ze worden soldaat. Dan word je bang in je hart, want alles ligt nog zo vers in het geheugen. En dan denk je: Heb ik jullie nou ook op de wereld gezet voor kanonnenvlees? Maar de tijd gaat door. Je kinderen kiezen hun eigen weg. Ze gaan trouwen en dan word je opa en oma. Dan ga je beseffen: We worden oud, en ga je weer plannen maken voor die periode in je leven wanneer je samen overblijft. Dan ga je dit of dat doen. Pa gaat dan anjers kweken. En moeder wil naar de bossen. Want daar zijn we nogal eens geweest. Maar met het ouder worden komen ook die onzichtbare ziektes. En alles wordt anders. Er komt een tijd van ziekenhuizen in plaats van bossen. En op een morgen word je geconfronteerd: zo gaat het niet langer. Nu zal je zelf je brood moeten verdienen. En dan merk je dat je het kan omdat het móet. Die lange jaren van weten dat het iedere dag kan gebeuren zijn een zware last. Maar er werd eerst nog een DAF gekocht en omar leerde rijden. Want in een rolstoel wilde opa niet. Dus oma achter het stuur. Het heeft opa nog veel geluk gegeven. Want hij was aan een kant verlamd dus kon zelfs niets meer. En dan komt die ene dag waar je al zo lang bang voor was; dat het afgelopen zou zijn met zijn leven: 12 Januari 1966. Ik stond alleen met al m'n herinneringen aan een goed huwelijk. En dan komt de vraag: Wat nu? Daar heb je het dan heel moeilijk mee. Zaak weg, man weg, kinderen de deur uit. Maar je slaat je er doorheen, zo goed en kwaad als het gaat. Je moet weer vooruit. Je hebt je kinderen en kleinkinderen nog en dat is een grote troost. Om weer opnieuw te beginnen, wat ik dan ook gedaan heb. Een huis zoeken in hun omgeving en toch niet tot last zijn. Daar ben ik wel in geslaagd, ondanks dat ik weer moest gaan werken om aan een huis te komen. Maar ik ben zeker in de wieg gelegd om te werken, want ik doe het graag. Het is nu het jaar 1976. Ik heb nog een fijne zeventigste verjaardag gehad met kinderen en familie en kleinkinderen. Ik heb een mooi cadeau gekregen, namelijk een Rijnreis, welke ik met m'n schoonzuster tante Co ga maken. Ik woon nu in een mooie bejaarden-serviceflat, en ik geloof wel dat ik die verdiend heb. Tot zo ver, Oma's leven. Ze is 99 jaar geworden.

Bouwgeschiedenis


Bouwjaar plusminus 1842 (gevelsteen, laatste cijfer niet goed te lezen).


Eigenaars

Bronnen


"Oma's leven" Elisabeth Cornelia (Betje) Versluis.
Adresboeken en Kohier Hoofdelijke Omslag van vermelde jaren.