Het Kartuizer klooster


In 1084 verwierf Bruno van Keulen een woest stuk terrein in de Alpen bij het dorp Cartusia in de omgeving van Grenoble met de bedoeling er een klooster te stichten conform zijn opvatting. Pas een generatie later werd de vaste vorm gevonden: het beschouwende ongestoorde leven van de enkeling, los van de wereld in armoede en eenzaamheid.
Iedere monnik leeft in een kluis, een klein, maar toereikend huisje waar binnen hij de meeste tijd alleen doorbracht. Op geregelde tijden neemt hij  wel deel aan het gemeenschapsleven (liturgische diensten, maaltijden, vergaderingen e.d.). Hij moe(s)t alleen zijn in zijn devotie zonder mystieke exaltatie.
Het materiele leven werd ingeperkt. Inrichting van cellen en kerk was zeer sober al is daar later wel enige verandering in gekomen. Het voedsel was schraal en vleesloos, afgewisseld met veelvuldig vasten.
Wat voor het leven nodig was moe(s)t zo veel mogelijk van het eigen kloosterterrein worden gewonnen, eventueel met behulp van lekenbroeders.
De ideale Kartuis bestond uit twaalf monniken en een prior plus ongeveer evenveel lekenbroeders. In de praktijk was het aantal monniken groter. De Delftse Kartuis was op 20 monniken berekend. Na 1520 schijnt de belangstelling om tot de orde toe te treden teruggelopen. De oorspronkelijke soberheid veranderde in de loop van de tijd, zowel in levensstijl, als inrichting, een en ander in de hand gewerkt door de schenkingsdrang van buitenstaanders. Een klooster dreef geleidelijk ook niet meer op de exploitatie van een rondom het klooster liggende domein. Het grondbezit werd verpacht en de procurator die aan het hoofd van het klooster stond inde de tienden en de pachtsommen. Ook grotere geschenken werden in land belegd.
Een van de voorwaarden voor de stichting van een Kartuis is de aanwezigheid van een fundatie, een stichtingskapitaal dat dusdanig groot is, dat het bouwen van het klooster en tenminste het levensonderhoud van  de officiële twaalf monniken gegarandeerd is, een en ander met een zekere marge.

De stichting van het Delftse klooster werd voorbereid door Frank van Borselen, de laatste echtgenoot van Jacoba van Beieren. Zijn bijdrage wordt geraamd op 8000 Rijnsguldens, zo’n 500.000 Euro, waarvan een deel belegd werd in grond (Tholen). Ook elders werd in de loop van de tijd grondbezit verworven. In 1469 verleende de pastoor van de Sint Hippolytuskerk toestemming een kloosterleven binnen zijn parochie te leiden. In 1470 kwam een viertal monniken naar Delft om een en ander op te starten onder leiding van Simon van der Schueren, die ook de eerste rector werd.
De Delftse stichting was de voorlaatste.



In 1571/1572 werd het klooster met andere gebouwen die buiten de stadswallen lagen, als veiligheidsmaatregel gesloopt om te voorkomen dat de vijand er bij een aanval op de stad gebruik van kon maken. In 1572, toen Delft tot de Prins overging, zijn de Kartuizers naar andere kloosters uitgeweken. De laatste prior is in ballingschap gestorven. Joost van Schoonhoven viel door verraad in handen van de geuzen en werd in Brielle ter dood gebracht.  Tachtig jaar na het slopen van het klooster was er in het terrein niets meer te zien dat duidde op de vroegere aanwezigheid van het klooster. Zie kaart Krakeelpolder uit 1650.  Wel was er in de zuidoosthoek 80 jaar na de sloop een boerderij gebouwd, die ten dele opgetrokken was op funderingsresten van het klooster.

Zowel in het archief van het Hoogheemraadschap van Delft als in het Nationaal Archief te 's-Gravenhage zijn nog archiefstukken betreffende dit klooster aanwezig.
De oorspronkelijke soberheid veranderde in de loop van de tijd, zowel in levensstijl, als inrichting, een en ander in de hand gewerkt door de schenkingsdrang van buitenstaanders.

In de periode van het bouwrijp maken van het terrein voor het nieuwe ziekenhuis in 1959 stuitte men op de restanten en werd een onderzoek gestart, waarover uitgebreid is gepubliceerd in 1975.

Uit een van de afval/beerputten kwam een kleine gravure te voorschijn, waarschijnlijk vervaardigd circa 1460 door de Meester der Hoven van Minne. Na reiniging van deze vondst heeft men een aantal afdrukken gemaakt. Zie afbeelding. Hoewel de Kartuisers zeer sober moesten leven is er een altaarstuk bekend dat afkomstig is uit dit klooster.

Zo is uit dit klooster het St-Anna-altaarstuk bekend,  geschilderd in opdracht van en geschonken door de Delftse burgemeester Dirk Dirksz. Heemskerck van Beest, waarschijnlijk ter ere van de inwijding van zijn zoon Dirk in het Delftse Kartuiser klooster in 1515 of 1516. Het wordt toegeschreven aan de Meester van Delft Links op de achtergrond staat de toren van de Nieuwe Kerk.

Er wordt ook een ander altaarstuk genoemd als mogelijk “het” altaarstuk uit dit klooster afkomstig. Wat het juiste is kunnen wij niet beoordelen. Wij kozen voor dit omdat hierop de toren van de Nieuwe Kerk is afgebeeld.
De gravure Het altaarstuk  

Boerderij de Carthuijserwoning

Het kartuizerklooster aan de Buitenwatersloot is in 1572 op bevel van de Prins van Oranje gesloopt. Hij wilde voorkomen dat het vijandelijke Spaanse leger zich in kastelen, kloosters en boerderijen kon vestigen, en van daaruit de stad Delft van dichtbij zouden bedreigen. De bezittingen en de landerijen van de Delftse kloosters zijn geconfisqueerd door de Staten van Holland en overgedragen aan de stad Delft. In de jaren daarna zijn die stukken land aan particulieren verkocht.
Mr. Jan Pietersz. van de brouwerij 'in 't Houffijser' aan de Voorstraat in Delft, was een van de kopers. Hij kocht omstreeks 1582 een stuk land, dat naast het voormalige klooster lag. Zijn schoonzoon Jan Jansz. Valckenier heeft op een deel van de fundamenten van het kartuizerklooster omstreeks 1608 een boerderij laten bouwen. 
Die boerderij, die later de Carthuijserwoning of Kartuizerwoning werd genoemd, is steeds verhuurd of verpacht. Een van de pachters, Gabriël Pleunen van der Kooij heeft de boerderij in 1632 gekocht voor 10.000 gulden. In 1668 is zijn zoon Arij van der Kooij eigenaar geworden. Na diens dood is de boerderij in 1708 gekocht door zijn schoonzoon Cornelis Jansz. Langelaan, die de kartuizerwoning tien jaar later weer verkocht aan kruitmaker Salomon van der Heul. De boerderij met enkele grote stukken land werd tot 1764 verhuurd aan Simon Gabriëlsz. van der Kooij.
Omstreeks 1755 werd Pieter van Bleijswijk de eigenaar; hij overleed in 1790. De pachter, Simon van den Bergh, heeft de Carthuijserwoning in 1798 gekocht, en tot 1822 in bezit gehad. Daarna werd baron Theodorus van Herzeele eigenaar. Hij en zijn nakomelingen verpachtten de boerderij aan Arend van den Berg, en deze familie heeft de boerderij bewoond tot aan de afbraak omstreeks 1875. In de plaats ervan werd de nieuwe Marlothoeve gebouwd aan de Buitenwatersloot, en ook die werd tot ca. 1940 gepacht door de familie Van den Berg.

Bron: Aart Struijk, "De Kartuizerwoning aan de Buitenwatersloot", Jaarboek Delfia Batavorum 2016 (pag. 61-70).

Bronnen:
O.a.
:
De kartuizers en hun Delftse klooster. Een bundel studies, meerdere auteurs. Bevat uitgebreide informatie over dit klooster. Uitgave van het Genootschap Delfia Batavorum uit 1975.
Oudheden en Gestichten van Delft en Delfland Mitsgaders van ’s Gravenhage, uitgegeven door Christiaan Vermey in 1720, pag. 241, 242, 243.